Klassieke rijkunst – een benaming die de laatste tijd steeds meer ruiters en rijscholen gebruiken. Terecht?
Dat laat zich pas beoordelen na het zorgvuldig lezen van standaardwerken op het gebied van de klassieke rijkunst, zoals het boek “De Spaanse Rijschool in Wenen” van Handler/Lessing, of een werk van Alois Podhajsky of Nuno Oliveira. Maar zelfs wanneer je je er tot in de puntjes in gaat verdiepen, blijkt dat het vinden van dé definitie voor wat klassieke dressuur nu precies inhoudt eigenlijk niet te vinden is. Want ook tussen de verschillende ‘klassiekers’ zijn behoorlijke verschillen te bespeuren.
Maar een aantal aspecten komen in alle benaderingen voor. Belangrijk voor deze rijkunst is het paardvriendelijke karakter ervan. Niets wordt overhaast, jonge paarden krijgen ruimschoots de tijd naar zwaardere oefeningen toe te groeien, zowel geestelijk als lichamelijk. Hierdoor worden de gangen prachtig uitgebalanceerd en blijft het paard plezier in het werk houden. Er wordt naar gestreefd om ieder paard zich tot het maximale te laten ontwikkelen. Afgepast op wat ieder specifiek paard mentaal en fysiek aan kan (immers, niet alle paarden hebben dezelfde mogelijkheden, maar voor ieder paard is het met de juiste training mogelijk om zich tot het maximaal haalbare te ontwikkelen.
Straffen is soms nodig, maar wel altijd consequent en op het moment dat het paard het verdient, niet enige tijd erna. Straffen moet bovendien altijd in de zin van corrigeren gezien worden, en niet omdat de ruiter zijn/haar geduld verliest. Ik heb vaak het idee dat de zin van straffen sterk overschat en de zin van belonen danig onderschat wordt (hierover valt meer te lezen onder ‘activiteiten’ en dan het artikel ‘paardrijden met plezier’). Belonen is echter nog belangrijker: na elke kleine vooruitgang duidelijk het paard laten merken dat dit gewaardeerd wordt. Zo zal het paard zich de oefeningen positief herinneren en er op uit zijn, elke keer weer beloond te worden. Belonen mag ook met wat lekkers, alleen niet te vaak. Na zware, nieuwe oefeningen werkt een stukje appel echter heel goed om het paard te motiveren en om het ontspannen te houden. Door het kauwen op de beloning blijft het paard namelijk ontspannen. Door het uitbundig belonen van het paard voor iedere goede oefening creeer je een paard wat met plezier voor je gaat werken. Hij wordt dus niet gedreven om zijn best te doen door angst voor straf, maar juist door zijn verlangen om beloond te worden.
De klassieke rijkunst kent een duidelijke indeling van de graad van africhting en verzameling in verhouding tot de africhtingsfase (bij de meeste ‘klassiekers’ staat zo’n africhtingsfase ongeveer gelijk aan een jaar). Hieronder wordt in 5 figuren aangegeven, wat in welke fase ongeveer van een paard verwacht wordt. Deze indeling is relatief en hangt sterk samen met de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het paard. Gemiddeld wordt in de klassieke rijkunst echter dit schema aangehouden (zoals bijvoorbeeld bij de Spaanse Rijschool in Wenen). De asterisk (*) onder het paard geeft aan, waar het zwaartepunt van de achterhand van het paard ligt, de A geeft de afstand tussen het zwaartepunt van de ruiter en het zwaartepunt van de achterhand van het paard aan.
de 1e fase (tekening: Sabine Delhez)
Tijdens het eerste jaar dat een paard onder het zadel komt (als 3 à 3,5 jarige en bij Iberische paarden zelfs vaak graag later) wordt er de nadruk gelegd op ontspannen, evenwichtige gangen onder de ruiter. Een paard is op deze leeftijd nog niet volwassen en daarom worden lichaam en geest ontzien en alleen eenvoudige figuren gereden in stap en draf. Later in het jaar (wanneer het paard zelf aangeeft zover te zijn, dwz. uit zichzelf aanspringt) komt de galop. Het paard is nageeflijk, maar loopt nog niet volmaakt aan de teugel (hoofd net voor de loodlijn). A (afstand tussen zwaartepunt van de ruiter en zwaartepunt van de achterhand van het paard) is nog erg lang.
De tweede africhtingsfase
Het volgende jaar wordt het paard wat meer verzameld gereden en moet het ook aan de teugel gaan lopen. In de figuur is te zien, hoe de achterhand daalt ten opzichte van het vorige jaar (meer verzameling) en hoe het paard zich van voren opricht (wat automatisch gaat bij meer onderbrengen van de achterhand). Er wordt een begin gemaakt met eenvoudige zijgangen (b.v. schouderbuitenwaarts). A is al duidelijk korter t.o.v. het eerste jaar.
De derde africhtingsfase
Tijdens de derde africhtingsfase wordt er nog meer nadruk op verzameling gelegd. De achterhand wordt nog verder onder het lichaam gebracht. Zijgangen worden verder uitgewerkt, schouderbinnenwaarts en appuyeren komen nu aan bod. A is weer korter t.o.v. het voorgaande jaar.
De vierde africhtingsfase
Nu komt de verzameling nog duidelijker naar voren met oefeningen zoals piaffe, passage en galopwissel (eenvoudig en vliegend). Het paard blijft ontspannen en in balans. Het paard is volkomen bij de les. Figuren worden praktisch volmaakt gereden. A en * liggen dicht bij elkaar.
De vijfde africhtingsfase
Na de vierde africhtingsfase worden alle ervoor geleerde oefeningen geperfectioniseerd. Voor paarden die voor hoge school-dressuur worden opgeleid komen nu de oefeningen boven de grond, zoals levade en capriole. A en * overlappen elkaar bij de levade. De eerste vier fasen (jaren) gelden voor elk dressuurpaard. De eerste twee fasen (jaren) zijn in principe van toepassing op elk paard voor elke tak van de paardensport.